dinsdag 17 juni 2014

‘Achter deze discussie gaat een schuldvraag schuil’.
Abram de Swaan in NRC/Handelsblad

In de bijlage Opinie en Debat van NRC/Handelsblad van afgelopen zaterdag mengt socioloog Abram de Swaan zich in de discussie over mijn boek. Hij denkt, in navolging van Ies Vuijsjes boek Tegen beter weten in uit 2006, dat er genoeg informatie over de Holocaust voorhanden was, maar dat men die verdrong.

Nu kan ik mij best een situatie voorstellen waarin verdringing een nuttige, misschien zelfs onontkoombare verklaring is. Als de geallieerde radio of de illegale pers met enige regelmaat had gemeld dat de gedeporteerde Joden in Polen niet werden tewerkgesteld maar onmiddellijk vermoord, en er in Nederland mensen waren die dat hoorden en geloofden, dan dringt zich natuurlijk de vraag op waarom niet iedereen dat deed. En dan is verdringing een verklaring. Een verklaring die weliswaar berust op een omstreden theorie – voor zover ik weet achten psychologen het geenszins onvermijdelijk dat mensen onwelgevallige informatie verdringen – maar waarvoor in dit hypothetische geval geen alternatief voorhanden lijkt. Als de feiten zo lagen, kon ik met De Swaan en Vuijsje mee.

Maar zo liggen de feiten niet. De geallieerde radio en illegale pers schetsten allerlei sombere en soms tegenstrijdige scenario’s, maar beschreven nooit in heldere termen de werkelijkheid van moord bij aankomst – en besteedden met uitzondering van de tweede helft van 1942 maar zelden aandacht aan het onderwerp. Nu lijken die weinige berichten achteraf wel veelzeggend, omdat ze spraken van 'uitroeiing' en 'vernietiging' van de Joden. Daarbij dacht men echter niet (zoals wij) aan onmiddellijke moord, maar aan de dood op onduidelijke, mogelijkerwijs lange termijn. Pas in de zomer van 1944 werd de berichtgeving specifieker (hoewel ze zeer sporadisch bleef), maar toen was het te laat.

Het is dus weinig verrassend dat geen enkele van de door mij geanalyseerde dagboekschrijvers snapte dat de Joden in Polen in grote meerderheid onmiddellijk werden gedood. Dagboekschrijvers waren somber gestemd en gingen er van uit dat de Joden zo slecht behandeld zouden worden dat velen op den duur zouden sterven, maar hadden geen idee hoeveel en op welke duur, en achtten het dus mogelijk dat velen zouden overleven als de oorlog snel zou zijn afgelopen – wat iedereen dacht. Bij gebrek aan aanknopingspunten was Polen in essentie een zwart gat: angstaanjagend, maar onbekend. Sommige Joden vulden dat zwarte gat heel somber in, en doken onder of pleegden zelfmoord, anderen hoopten er het beste van en gingen – ook als ze wel hadden kunnen onderduiken.

In dat proces speelde wishful thinking ongetwijfeld een rol. Maar dat is iets heel anders dan de ontkenning van heldere feiten die Vuijsje poneert, en die De Swaan hier nogmaals verdedigt. Die tamelijk ingewikkelde hypothese is overbodig: men wist niet wat er in Auschwitz en Sobibor gebeurde omdat daarover geen heldere informatie voorhanden was. Ingewikkelder is het niet.

Het meningsverschil tussen De Swaan en mij gaat dus niet over de vraag 'wat weten is', zoals hij nogal zwaarwichtig stelt (zonder de vraag overigens de beantwoorden), maar over de veel concreter vraag of men had kunnen weten van de Holocaust. Hij moet aantonen dat er genoeg informatie beschikbaar was. Maar dat doet hij wonderlijk genoeg niet. Sterker nog: hij erkent dat de nieuwsvoorziening gebrekkig en tegenstrijdig was. Maar vervolgens stapt hij daar verrassend makkelijk overheen, en zegt dat de ‘gevaartekens’ desondanks helder waren.

Hij noemt er vijf. 1. De Duitsers spraken zelf van vernietiging. Dat is zo, maar dat betekende voor de tijdgenoten dus iets anders dan voor ons. 2. Men kon zien dat de Joden thuis werden opgehaald en meegevoerd. Natuurlijk, maar dat bewees toch niet dat ze gedood zouden worden? 3. Kinderen en bejaarden moesten ook mee, en die zouden toch zeker niet tewerkgesteld worden. Zeker, maar daaruit volgde niet dat ze vermoord werden - laat staan dat iedereen vermoord zou worden. 4. Het was algemeen bekend dat in 1941 enkele honderden Nederlandse Joden in strafkamp Mauthausen waren omgekomen. Inderdaad, en met name Joodse dagboekschrijvers verbonden daaraan de door de Duitsers gewenste conclusie dat men dus beter kon gehoorzamen, om straf te vermijden. 5. Van de weggevoerden werd zelden nog iets gehoord. Zeker, en verschillende dagboekschrijvers vroegen zich ook af hoe dat kon. Blijkbaar, concludeerden ze, mochten de gedeporteerden niet schrijven.
 

Het lijkt me heel begrijpelijk dat de tijdgenoten uit deze aanwijzingen niet de conclusie trokken dat de Joden in Polen onmiddellijk gedood werden. Dan kan De Swaan wel vinden dat ze die conclusie hadden moeten trekken, maar dat is een nogal ahistorische en moralistische opstelling.

Maar De Swaan heeft nog een argument. Loe de Jong zelf, zegt hij, geeft Vuijsje gelijk. Hij schreef namelijk in zijn memoires dat hij in Londen deed aan verdringing. Dat is een heel raar argument: het feit dat De Jong vijftig jaar na de oorlog (en na psychoanalyse) schreef dat hij in Londen deed aan verdringing bewijst toch niet dat iedereen in Nederland dat ook deed? Overigens schrijft de Jong helemaal niet dat hij kennis van het lot van de Joden verdrong – integendeel: toen hij hoorde dat zijn ouders waren gedeporteerd ‘durfde ik vermoeden’ wat dat betekende – maar dat hij zo gericht was op de oorlog, dat hij liever niet over ‘de Jodenvervolging’ nadacht.

De Swaans redenering wordt nog rommeliger wanneer hij aan het einde van zijn stuk plotsklaps zegt dat het er ook eigenlijk niet toe doet wat men precies wist van de Holocaust, omdat men toch alle reden had ‘om zich de grootste zorgen te maken over het lot dat de Joden te wachten stond’. Die grote zorgen bestonden en dat is ook helemaal niet omstreden. Maar ze waren niet genoeg om te weten of het risico van onderduik opwoog tegen het risico van deportatie – zoals de dagboeken van Joden zonneklaar aantonen. Tussen ‘grote zorgen’ en kennis van de Holocaust zit een aanzienlijk gat, en dat gat deed er toe.

Tot slot zegt de Swaan dat het tijd wordt ‘om de Nederlanders van toen niet meer aan te klagen of vrij te pleiten in het algemeen, maar te achterhalen hoe zij op zoveel verschillende manieren en met zoveel tegenstrijdigheid die verschrikkelijke periode hebben meegemaakt’. Dat ben ik van harte met hem eens, maar ik vind niet dat hij het goede voorbeeld geeft met een stuk dat zonder deugdelijke argumentatie de ganse Nederlandse bevolking verdringing in de schoenen schuift.

We raken hier geloof ik wel het punt dat De Swaan eigenlijk wil maken: hij ziet mijn boek blijkbaar als een poging om de omstanders ‘vrij te pleiten in het algemeen’ en wil daartegenover stellen dat gebrek aan kennis geen excuus is, omdat men reden genoeg had om zich ‘grote zorgen’ te maken. Daar valt vast over te discussiëren, maar dan had de Swaan dát beter kunnen doen. Nu trekt hij aan een dood paard. Zolang niet bewezen is dat men had kunnen weten van de Holocaust - en dat bewijzen Vuijsje noch de Swaan - is verdringing een halfbakken theorie.

3 opmerkingen:

Nick zei
Deze reactie is verwijderd door een blogbeheerder.
Nick zei

Zoals Abram de Swaan beweerde was er inderdaad een schat aan informatie over de Shoah voorhanden. De Swaan gaat echter voorbij aan de context waarin deze informatie tot de mensen kwam. Het was een brij aan informatie vaak voorzien van propaganda. Wat kon de mens wel en niet geloven? Was de informatie bovendien voor iedereen voorhanden?
Mooi voorbeeld is de situatie van paus Pius XII. De Heilige stoel kreeg inderdaad een schat aan informatie aangereikt. Er waren weinig instituties in Europa die zoveel informatie over de Holocaust in bezit had. Informatie was lang niet altijd vaag. Zo berichtte The New York Times in 1942 dat er Joden vergast werden in Oost-Europa. De paus kon echter degelijke informatie niet als een axioma aannemen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog had de katholieke kerk namelijk gehoor gegeven aan geallieerde berichtgeving. Berichten over geestelijken die door de Duitsers werden opgehangen in kerktorens bleken later valse propaganda. Kortom, de paus wist dat Joden vervolgd werden en kreeg zelfs signalen van genocide. De brij aan informatie was echter kwalitatief niet voldoende om een statement te maken.
Als zelfs een instituut met de beschikking over een hoop informatie geen kwalitatief gefundeerd standpunt in kan nemen. Kon de gemiddelde Nederlander dat dan wel? De informatie die de gemiddelde Nederlander kreeg was mager. Nederlandse Joden konden onmogelijk in 1942 geweten hebben dat zij bij aankomst in Oost-Europa vergast zouden worden. Het onderzoek dat Bart van der Boom verricht heeft naar de dagboeken ondersteunt deze stelling. Een zware situatie met dwangarbeid werd ingecalculeerd, maar vergassing bij aankomst haast uitgesloten. Genocide zoals pijnlijk duidelijk werd na afloop van de oorlog had men zeker niet verwacht. Genocide op een dergelijke schaal gaat immers het menselijke brein te boven .
Naarmate de oorlog ten einde liep, omstreeks 1944, werden de signalen van genocide duidelijker. Het gros van de Nederlandse Joden was toen al afgevoerd. Ik volg de redenering van Van der Boom dat Joden nooit naar Oost-Europa waren afgereisd als zij wisten wat hen te wachten stond. Zij hadden simpelweg de informatie niet. En de informatie die zij hadden, was pluriform te interpreteren. Als voorbeeld heb ik de paus aangedragen. De Heilige Stoel kreeg een veelvoud aan informatie, maar te weinig om een waarheidsgetrouw beeld te schetsen.

Elisabeth zei

Godsgelovigen , katholieken, gereformeerd en ook de religieuze joden waren van nature niet geneigd vragen te stellen. Het religieuze gezag was lijdend. Zeker in de jaren 30. Is er ooit onder zoek gedaan naar de verschillende geloofsovertuigingen in nl in de late jaren dertig begin 40? En ik bedoel dus niet die ene priester of pastoor die in Vught is terechtgekomen. Naar mijn weten dus niet, want hierin ligt een groot gedeelte vwb de verklaring van de passiviteit van de nldse burger en afgevoerde joden. Zie dit in geen enkel betoog/ blog terugkomen. Heb het boek niet gelezen dus misschien is hier wel onderzoek aanngewijd of een hoofdstuk.