zaterdag 7 september 2013

Geen zin in discussie. Nogmaals Rudolf Dekker en Arianne Baggerman 

Rudolf Dekker en Arianne Baggerman, beiden hoogleraar en expert op het gebied van egodocumenten, mengden zich in januari van dit jaar, en nogmaals in juli, in de discussie over mijn boek (zie de berichten van 25-1 en 23-7). Naar aanleiding van hun laatste stuk schreef ik ze de volgende e-mail:
 
Beste Arianne en Rudolf, 

In de NRC van eergisteren mengen jullie je opnieuw in het debat over mijn boek. Daarbij beweren jullie dat ik inhoudelijke discussie ontwijk en jullie methodologische kritiek omzeil. Dat verbaast me nogal, omdat ik uitgebreid heb gereageerd (op de website van de Groene en op mijn blog) toen jullie in januari in een brief in de Groene dezelfde bezwaren formuleerden. 

Jullie zeggen dat mijn conclusie dat men niet wist dat de Joden in meerderheid bij aankomst werden gedood is gebaseerd op ‘stiltes’;  op de afwezigheid van passages daarover in dagboeken. Maar die afwezigheid, zeggen jullie vervolgens, is te verklaren uit onwil om te weten of om het onderwerp te bespreken. In jullie brief in de Groene gaven jullie als voorbeeld de vroegmoderne dagboeken die niet repten van mishandeling van kinderen.  Daaruit is blijkbaar geconcludeerd dat men kinderen niet sloeg, wat niet klopt: het was alleen niet iets waarover men in dagboeken schreef. In jullie brief in de NRC geven jullie als voorbeeld een nazi-generaal die zijn onwetendheid van de Holocaust wilde aantonen aan de hand van zijn dagboek, dat geen informatie daarover bevat. Natuurlijk niet, is jullie (impliciete) boodschap: daar wil de man ook niet over schrijven. Deze fundamentele redeneerfout – het klassieke absence of evidence is not evidence of absence – zou ten grondslag liggen aan mijn boek.  

Aangenomen dat ik hiermee jullie bezwaar accuraat verwoord is mijn (al eerder geformuleerde) antwoord simpel: zo redeneer ik niet. Ik baseer mij niet op ‘stiltes’, maar juist op min of meer concrete voorstellingen van Polen. Vele van ‘mijn’ dagboekschrijvers hebben, anders dan die Duitse generaal, geen duidelijke reden om niet over het lot van de Joden te schrijven. Ze schrijven er juist veel over, waaronder tamelijk gruwelijke dingen: slaag, honger, medische experimenten, zware dwangarbeid etc. Maar onmiddellijk dood bij aankomst beschrijven ze nooit. Hun voorstelling impliceert meestal dat daar in Polen een nieuw, zeer zwaar bestaan wacht. Zo gaan nogal wat mensen er van uit dat in Polen de gezinnen uit elkaar gehaald worden; mannen, vrouwen en kinderen zouden in aparte kampen worden ondergebracht. Daaruit leid ik af dat zij er niet van uitgaan dat de Joden bij aankomst worden gedood. Die conclusie is dus gebaseerd op concrete mededelingen, niet op stiltes; op evidence, niet op absence of evidence.  

Laten we het concreet maken. Joop Voet, een jonge Joodse accountant, piekert zich suf over wat er in Polen te wachten staat en praat daarover met iedere gesprekspartner die hij kan vinden. De conclusie is steeds hetzelfde: er zijn te weinig aanknopingspunten. En daarom vindt hij het heel moeilijk om te weten wat te doen. Dat zijn kinderen moeten onderduiken is hem helder, want die zullen het barre klimaat in Polen wel niet overleven en hij denkt dat hij en zijn vrouw niet in staat zullen zijn goed voor hen te zorgen. Maar of ze zelf ook het risico van onderduik moeten nemen, vindt hij moeilijk te bepalen: uiteindelijk doet hij het, maar zijn naasten – zijn vader Ies en zijn zwager en zeer goede vriend Jaap Meijer – doen het niet. Dat snapt hij wel. Want bij alle onzekerheid stelt hij zich voor dat in Polen werkkampen en getto’s wachten, waar de omstandigheden slecht zijn, maar wellicht te overleven totdat de oorlog voorbij is. 

Zo’n dagboek – en ik haal er veel meer aan - lijkt in helemaal niets op jullie voorbeelden. Ik zou niet weten waarom Joop Voet, als hij had geweten van Auschwitz, dat niet had opgeschreven. Het is ook moeilijk voorstelbaar dat hij in dat geval zo zou hebben zitten dubben over onderduik, laat staan dat hij had geaccepteerd dat Jaap en zijn vader niet onderduiken, terwijl ze dat wel kunnen. Het lijkt mij dat het bewijs hier vrij eenduidig is: Joop Voet weet gewoon niet van Auschwitz. Wat niet opmerkelijk is, omdat daarover maar zeer sporadisch iets uitlekte, dat de tijdgenoten volkomen ongeloofwaardig voorkwam. 

Jullie pleiten voor ‘zorgvuldige interpretatie’ van dagboeken en impliceren dat ik die niet bedrijf. Wat zouden jullie dán afleiden uit het dagboek van Joop Voet? En al die andere? Achten jullie het echt mogelijk dat wel bekend was dat de Joden bij aankomst werden gedood, maar dat geen enkele van 164 dagboekschrijvers, onder wie heel verschillende mensen, dat helder opschrijft? Zo ja, maakt dat de stelling dat men wist van de Holocaust niet onfalsifieerbaar, oftewel een stelling die je kunt volhouden wat de bronnen ook zeggen? Of anders gezegd: als dit bewijs jullie niet overtuigt, welk hypothetisch bewijs zou jullie dan wel overtuigen? 

Om het debat uit het niveau van gehakketak te trekken (daar is het onderwerp belangrijk genoeg voor) stel ik voor dat jullie in kort bestek op deze repliek ingaan, dan plaats ik beide stukken, uiteraard onverkort, op mijn blog. 

Met collegiale groet, 

Bart van der Boom

Nu schreef Rudolf Dekker mij gisteren dat hij dacht dat geïnteresseerden in het debat wel genoeg informatie tot hun beschikking hadden, en dat hij zich vooral had beziggehouden met 17e-eeuwse dagboeken, ter illustratie waarvan hij een boekje meestuurde.

Ik vind dat reuze vriendelijk, maar ook hoogst onbevredigend. Baggerman en Dekker hebben er zelf voor gekozen om mij publiekelijk de oren te wassen: ze zeggen dat ik op ‘naïeve wijze’ met mijn bronnen omga, aan ‘tunnelvisie’ lijd, ‘als historicus tekort schiet’ en een inhoudelijke discussie ‘ontwijk’, dat ik een van tevoren vaststaand doel nastreef, namelijk ‘alle “gewone” Nederlanders vrij te pleiten’ en de lezer simpelweg vertel wat hij graag wil horen.

Dat mag allemaal, maar dan moet je ook de verplichting accepteren om dat keiharde oordeel te verdedigen en te onderbouwen. Als de kritiek van Baggerman en Dekker hout snijdt, moeten ze op mijn repliek kunnen antwoorden. Als ze dat niet kunnen – en daar lijkt het op – dan zou het van professionaliteit en oprechte wetenschappelijke belangstelling getuigen dat toe te geven.

Dit heb ik Baggerman en Dekker ook verteld, en hun gewezen op de knop die onder dit bericht staat. Ik ben benieuwd.

1 opmerking:

Marten Buschman zei

Het is nu al bijna twee maanden later. En geen reactie, en dat is de derde mogelijkheid van reageren: zwijgen en daardoor toegeven dat je het fout hebt, maar niet in het openbaar.
Val me toch wel tegen van Dekker en Baggerman!